door: Johan Winkelhorst

Het lijkt mij vanzelfsprekend dat een bij de bouw van een woning, stadhuis en ook een sporthal wordt gekeken of het pand waterdicht is. Er schijnen deskundigen te zijn die beschikken over geijkte 'apparatuur', een emmer van 3 euro. Het onderzoek is vrij simpel. Je zet de emmer, misschien meerdere emmers, dat is afhankelijk van het formaat van het gebouw, in een willekeurige ruimte. Is de emmer na een maand gevuld met water dan is het dak lek en moet er worden ingegrepen. Voorwaarde is natuurlijk wel dat het in die maand moet hebben geregend.
Voor de oplevering van een gebouw zal, neem ik aan, ook worden bekeken of het waterpas staat. Deskundigen hebben daarvoor de beschikking over geweldige apparatuur.
De afwijking is hoogstens 1 miljoenste millimeter. Je pakt een sjoelbak en zet deze waterpas tegen een van de muren. Om dat te bereiken kun je een glas water gebruiken. Vervolgens legt de deskundige een knikker in de bak. Als deze blijft liggen is alles oké, zoniet dat is ergens een foutje gemaakt. Dan zijn er extra voorzieningen nodig om te verhinderen dat het gebouw instort.
Een nieuwe sporthal vraagt eveneens een aantal voorzieningen waar goed over is nagedacht. Belangrijk is, dat dit voor de bouw gebeurt. Een sporthal met een vloer van klinkers zal niet door iedere sportvereniging met gejuich worden ontvangen. Probeer daarop maar eens volleybal te spelen. Om een vloer aan alle eisen te laten voldoen moet naar ik aanneem een deskundige worden ingeschakeld. Die kan de opdrachtgever adviseren welke vloer het beste geschikt is voor alle sporten. De deskundige weet natuurlijk welke eisen door de verschillende sportorganisaties worden gesteld.
Een sporthal vraagt extra aandacht. Ik kan me voorstellen dat bij de bouw van de stadhuis geen rekening wordt gehouden met basketbalspelers van 2.35 meter groot. Een persoon die zo lang is moet zich maar bukken als hij door de deur naar binnen loopt. Een gewichtheffer van 400 pond moet weten dat hij niet tegen een tussendeur moet leunen. Het rekening houden met gehandicapten bij de bouw van een stadhuis vraagt tenslotte al bijzonder veel van de architecten en dergelijke. Dat blijkt meer dan eens.
Bij een sporthal moet een basketbalspeler wel voldoende ruimte krijgen en mag een deur het niet begeven bij een grotere belasting. Het zou geen gezicht zijn als een basketbalteam in de kleedkamer al het hoofd moet buigen voor een tegenstander.
Een voorwaarde die aan een sporthal, en dan zeker een nieuw gebouwde hal, mag worden gesteld is een prima lichtvoorziening. Om te bepalen welke verlichting geschikt is moet geijkte apparatuur worden gebruikt. Voor een tennisspeler kan het van groot belang zijn dat hij een hard geslagen bal ziet voordat deze zijn hoofd raakt. Voor turners is het niet geheel ongevaarlijk om bij een lampje van 20 watt op een balk van 10 cm een salto te maken. Het is toch vanzelfsprekend dat het licht in een sporthal, voordat deze in gebruik wordt genomen, wordt getest. Logisch is ook dat daarbij gebruik wordt gemaakt van geschikte apparatuur.
In Winterswijk schijnt men daar anders over te denken. Eerst wordt de hal in gebruik genomen. De gemeente schijnt een adviseur te hebben waarop het meent te kunnen vertrouwen als het gaat over de verlichting van sporthallen. Als het later klachten regelt worden officiële metingen toegezegd. Als blijkt dat er sprake is van te weinig licht is nog maar de vraag of de lichtsterkte wordt aangepast. Het spelen en trainen in het halfdonker schijnt bijzonder veel geld te schelen, naar schatting 7-duizend euro per jaar. Wat kost een oogoperatie en wat het spalken van twee benen en een arm en een ziekenhuisverblijf van twee weken, ik weet het niet, ik ben geen deskundige, daarvoor moet ik aankloppen bij de gemeente, die heeft adviseurs waarop ze kan vertrouwen.